Waar te beginnen?
Laatst geactualiseerd in 2007
Nieuwe Nuts kan in alle vormen van ruimtelijke ontwikkeling aangrijpen, of het nu gaat om stedelijk of landelijk gebied of om nieuwbouw of bestaande bebouwing. Het bioenergiedorp Jühnde is bijvoorbeeld ontstaan in een bestaande gebouwde omgeving in het landelijk gebied. Bewoners hebben de vrije keuze om zich aan te sluiten.(i) Binnen zeer korte tijd had een groot deel van de huishoudens de benodigde investeringen gedaan en gekozen voor het duurzame alternatief. Een goed aanbod op de juiste plek kan voldoende overtuigend zijn om ook bestaande bebouwing over te laten schakelen op een alternatieve nutsvoorziening.
Figuur: Flexibele zonnefolie van Nuon (Helianthos). Nuon heeft deze revolutionaire dunne filmtechnologie van Akzo en Shell overgenomen om goedkope en flexibele zonnecellen te produceren, die naar verwachting in 2009 op de markt komen. Deze zonnecellen zijn te lamineren op daken en zouden een integraal onderdeel kunnen gaan vormen van een gebouwde omgeving met eigen gelijkstroomnet. Belangrijk daarvoor is dat de zonnefolie op grote schaal wordt geproduceerd, zodat de kostprijs omlaag gaat en de zonnestroom concurrerend wordt met het lichtnet.
Voor de nutsvoorziening kan worden aangeknoopt bij de specifieke kwaliteiten van de locatie. Zo maakt Jühnde gebruik van de biomassa uit haar directe omgeving. Er kan echter ook worden aangeknoopt bij faciliteiten die er niet zijn. Zo kan decentrale waterzuivering interessant zijn in gebieden die nog niet zijn aangesloten op het algemeen riool. Bij grote investeringen in de reguliere nutsvoorzieningen (zoals kolencentrales, transportcapaciteit en algemene waterzuiveringen) zou standaard moeten worden afgewogen of er geen betere alternatieven zijn.
De grootschalige uitbreidingen voor waterzuivering en elektriciteitsvoorziening staan de ontwikkeling van meer duurzame alternatieven in de weg. Om enig tegenwicht te bieden zouden grootschalige projectlocaties tot experimenteerzone kunnen worden uitgeroepen. Hier kan dan de verduurzaming van geïntegreerde energie, rest- en waterstromen worden beproefd en verder ontwikkeld. Hierbij wordt de nutsvoorziening geheel decentraal opgezet. Als bestuurders de alternatieve opzet en technieken eenmaal hebben zien werken, wordt niet langer gefixeerd op de problemen, maar op de kansen. De ontwikkelingen nemen dan een vlucht.
Warmteprojecten lenen zich nog het best voor de eerste stap naar Nieuwe Nuts. Dit komt doordat warmte het minst gereguleerd en vrij is. Andere nutsvoorzieningen zijn verpakt in een vast stramien van bestaande verantwoordelijkheden, regels, organisaties en belangen. Systeemverandering ondervindt hier tegenwerking vanuit de bestaande orde. Bij warmte is daarvan in veel mindere mate sprake.
Warmte anders dan elektriciteit en gas
Voor gas en elektriciteit zijn aparte wetten van kracht: de Gaswet en de Elektriciteitswet. Beide hanteren een systeem waarbij de functies van producent, leverancier en netbeheerder gescheiden zijn. Sinds 2003 is er ook een Warmtewet in voorbereiding.(ii) Dit wetsontwerp kent niet de scheiding tussen distributeur (netbeheerder) en leverancier.
Elektriciteit heeft het meest uitgebreide en stringente regime. De aanleg van elektriciteitsdistributienetten is in principe voorbehouden aan de regionale netbeheerder. Dit monopolie is bij wet toegekend (art. 16 Ew). Een grondeigenaar kan theoretisch wel een eigen elektriciteits- of gasnet aanleggen. Voor dit net moet hij vervolgens echter een beheerder aanwijzen (art. 10 Ew en art. 2 lid 1 Gw)(iii) Vanaf 1 januari 2008 geldt bovendien dat de netbeheerder de economische eigendom krijgt van dit net. Daarvoor mogen geen commerciële vergoedingen in rekening worden gebracht. In het normale geval is het bij gas en elektriciteit dus niet interessant voor een grondeigenaar om het monopolie van de regionale netbeheerder uit te dagen. Bij warmtenetten ligt dat anders; hier liggen wel concurrentiele mogelijkheden. En de ontwerp Warmtewet lijkt dat ook te honoreren.
De huidige praktijk voor gas en elektriciteit kent een status quo van een beperkte groep netbeheerders. Dit loopt via instemming van de Minister van Economische Zaken en het gaat daarbij zonder uitzondering om overheidsbedrijven. Bedoeling van de Nederlandse wetgever is dat de zeggenschap over deze beheerders ook ‘binnen de kring van de overheid’ zal blijven. Dit systeem vestigt feitelijk een overheidsmonopolie op de gas- en elektriciteitsnetten.(iv) Binnen Europa wordt deze visie van overheidseigendom overigens niet algemeen gedeeld, wat de Nederlandse positie hierin vrij zwak maakt en vatbaar voor onverwachte veranderingen.
Productie en levering van gas en elektriciteit zijn ‘geliberaliseerd’ en worden na doorvoering van de Splitsingswet mogelijk ook volledig geprivatiseerd. Alleen voor het netbeheer wil Lidstaat Nederland graag de publieke status behouden.(v)
Warmte kent geen aparte netbeheerder en aanwijzing van een aparte netbeheerder is bij warmte ook niet aan de orde. Er is dus ook geen voorgeschreven overheidseigendom van de netbeheerder, noch van het net (economisch eigendom). Het warmtenet, het netbeheer en de levering van warmte kunnen als één geheel in private handen worden gebracht. Warmte kan worden opgezet als private activiteit en ook de warmtenetten die nu in handen zijn van publieke partijen kunnen worden afgesplitst en integraal worden geprivatiseerd.
Voor een Nieuwe Nuts-warmtevoorziening hoeft het niet te blijven bij een warmtenet alleen. De warmtelevering zou bijvoorbeeld kunnen worden uitgebreid met de benodigde installaties in de woningen en de stroomvoorziening daarvan. Op deze manier wordt door de warmteleverancier meer zekerheid, volledige service en toegevoegde waarde geboden.
Verdere denkbare ontwikkeling is de aanleg van een plaatselijk gelijkstroomnet. Dit zou bijvoorbeeld goed passen bij lokale voorzieningen voor oogst en retentie van zonnestroom. Dat levert niet alleen een bijdrage aan de benutting van duurzame elektriciteit. Het zorgt ook voor een spaarzamer elektriciteits- en grondstoffengebruik door apparaten en verlichting.(vi) Bovendien worden de talloze adapters die nu door het huis rondslingeren overbodig.
Ook is denkbaar dat plaatselijk een warmtenet wordt gecombineerd met een biogasnet. Dit net wordt dan niet meer aangekoppeld op het algemene aardgasnet (wat juridische belemmeringen en compatibiliteitsrestricties omzeilt) en kan op basis van lokaal beschikbare biomassa gas leveren. In diverse projecten van Essent Warmte is inmiddels sprake van zo’n biogaspijpleiding. Deze transporteert biogas van boerenbedrijven naar woonwijken. Nabij de woonwijk wordt het gas omgezet in warmte en elektriciteit. Gas laat zich relatief makkelijk en zonder verlies transporteren. Vandaar dat het vaak beter is gas dan warmte te transporteren. Iets dergelijks geldt ook rondom grote kolencentrales op havenlocaties. Met het oog op de duurzaamheid en innovatie kunnen deze beter kolen vergassen, en als gas transporteren, dan op afgelegen terreinen grootschalig elektriciteit en warmte produceren, waarbij veel van de warmte en CO2 verloren gaat.
Voor rioolwater is na een aarzelend begin een eerste kringloopexperiment in Nederland op gang gekomen (zie Lemmerweg-Oost te Sneek) dat wegens succes een grootschaliger vervolg krijgt. Waterprojecten zijn in Nederland niet makkelijk van de grond te krjigen. Zeker niet wanneer het een systeemverandering betreft. Een veelheid van partijen moet het over de alternatieve afvalwateraanpak eens zijn. Gemeente, provincie en waterschap dragen gezamenlijk verantwoordelijkheid op dit gebied. Bij de gemeente zijn de watertaken bovendien over verschillende afdelingen verdeeld. Bij een afwijkende aanpak vergt dat een integraal projectmanagement dat alle relevante organisaties en organisatieonderdelen adequaat op elkaar moet zien te betrekken.
Ook de ontwikkelaar moet worden betrokken. Binnen de woningen zal met afwijkingen (andere rioolleidingen en WC-potten) rekening moeten worden gehouden. Meestal zet dat - naar de ontwikkelaar veronderstelt - een negatieve druk op de waarde van de woning. Tijdige betrekking van een passende doelgroep kan dat nadeel echter in een voordeel doen keren; het levert voor deze doelgroep juist toegevoegde waarde.
Een kleinschalig pilotproject kent bovendien risico’s en meerkosten waarvoor dekking moet worden gevonden. Een knelpunt daarbij is vaak dat betrokken partijen het moeilijk eens worden over de toerekening van kosten en voordelen. Dit is met name aan de orde wanneer private partijen betrokken zijn (particulieren en MKB) en met de innovatieve wateraanpak maatschappelijke voordelen worden bereikt, zoals een beter zuiveringsrendement. De private partijen verwachten dan een financiële bijdrage vanuit de maatschappelijke waterbudgetten, maar deze wordt lang niet altijd verkregen. Zeker niet wanneer de betrokken overheid zich wel verantwoordelijk blijft voelen maar geen directe controle heeft over de betrokken installaties.
In een knelpuntenanalyse voor afvalwaterprojecten komen ervaringsdeskundigen tot de volgende aanbevelingen: a) vroegtijdige betrekking van eindgebruikers, b) opzet van een risicofonds rondom de innovaties, c) introductie van hooguit één experimentele techniek per project, d) inschakeling van kundig en proactief projectmanagement en e) pakkende communicatie over de voordelen van het project.(vii)
De afvalwaterprojecten zijn technologisch gezien vaak experimenteler dan bijvoorbeeld warmte- of gelijkstroomprojecten. Ook is het aantal betrokken partijen bij water doorgaans groter. Toch zullen genoemde aanbevelingen ook voor energieprojecten nuttig kunnen zijn.
De wettelijke marktordening bepaalt bij wie het doorslaggevende initiatief voor een Nieuwe Nutsvoorziening ligt. In de standaard gevallen (met name riool, drinkwater, gas en licht) levert dat een monopolie voor de lokale netwerkbeheerder. Voor warmte en exotische alternatieven als gelijkstroom en biogas ligt er potentieel een rol voor de markt. Zeker wanneer deze voorzieningen een aanvulling zijn op de regulieren nutsvoorziening, zijn er geen onoverkomelijke juridische belemmeringen om op dit gebied producten en diensten aan te bieden.(viii)
Bij de standaardvoorziening van gas en elektriciteit bestaat er grote afhankelijkheid van de netbeheerder. Gemeente noch marktpartijen hebben hier veel invloed op. Wetgeving beschermt het monopolie. Eventuele invloed wordt aangewend in de minnelijke onderhandelingssfeer, of via Wetgever of Mededingingsautoriteit. De netbeheerder heeft een uiterst sterke positie, waardoor monopolistengedrag voor de hand ligt. Dat betekent sturing die erop is gericht om tarieven op niveau en concurrentie van de markt te houden.(ix)
Bij water ligt het startpunt bij een consensus tussen de overheidspartijen: waterschap, provincie en gemeente. De vergoedingen zijn - sinds 1 januari 2008 - alle vormgegeven als belastingen, en de procedures zijn verdergaand geformaliseerd. Dat maakt markt en overheid minder flexibel bij systeeminnovatie en creatie van lokaal afwijkende situaties. Beste uitgangspunt zou hier zijn dat gemeente, provincie en waterschap ééndrachtig stappen zetten in de richting van recirculatie en benutting van stedelijke waterstromen.
|